maandag 8 juni 2015

IJsvogel

De IJsvogel (Alcedo atthis) is een water minnende vogel uit de familie ijsvogels (Alcedinidae). Het is een opvallende verschijning door zijn afstekende blauwe en oranje kleuren, maar ook een zeer schuwe soort die zich weinig laat zien. Alcedo atthis is de enige ijsvogelsoort die tot in noordelijk Europa voorkomt inclusief Nederland en België, althans de ondersoort Alcedo atthis ispida. De meeste ijsvogels leven in de tropen.


De ijsvogel is een typische viseter (piscivoor), dus sterk aan water gebonden. Zijn voorkeur gaat uit naar stromende wateren. In het grootste deel van het verspreidingsgebied is de soort algemeen, maar in sommige gebieden wordt de ijsvogel met uitsterven bedreigd. De wetenschappelijke naam van de ijsvogel is Alcedo atthis; de soort werd oorspronkelijk door Linnaeus beschreven als Gracula atthis. De Engelse naam is Kingfisher, wat 'koningsvisser' betekent. De Nederlandse naam ijsvogel heeft waarschijnlijk niets te maken met een voorkeur of een relatie met ijs maar is een verbastering van de Germaanse naam Eisenvogel wat 'ijzervogel' betekent. Deze naam slaat op de metaalachtige glans van het blauwe verenkleed. Een andere verklaring voor de naam is dat de ijsvogel 's winters bij het ijs werd gezien om uit een wak vissen te vangen. Welke van de twee de juiste verklaring biedt is echter onderwerp van studie. De ijsvogel is in Europa de bekendste soort uit de familie ijsvogels (Alcedinidae). Deze familie bestaat uit enige tientallen soorten die een wereldwijde verspreiding hebben maar vooral leven in subtropische en tropische gebieden. Een andere Europese soort is de Smyrna-ijsvogel die in het uiterste zuidoosten leeft.

De ijsvogel is een kleine vogel met een korte staart en pootjes, een korte nek, korte, afgeronde vleugels, een grote kop met grote ogen en een lange, dolkvormige snavel, geschikt om vissen mee te vangen en vast te houden. De poten zijn syndactiel; de voortenen zijn gedeeltelijk aan de basis met elkaar vergroeid. IJsvogels hebben een vrij uniforme, gedrongen bouw met een rechte, dolkachtige snavel. De kleuren verschillen wel sterk, sommige soorten hebben blauwe of rode kleuren, andere zijn zwart met wit van kleur. De ijsvogel heeft echter een overwegend blauwe kleur, waarbij de veren van de kop en vleugels iriserend blauwgroen zijn maar op het midden van de rug lichter tot kobaltblauw. De staartveren zijn echter weer wat donkerder. De veren aan de borst en buikzijde zijn warm oranje gekleurd en steken hiermee duidelijk af. Van de snavel tot achter het oog is op de wang een oranje oogstreep aanwezig, die abrupt overgaat in een heldere witte streep, ook de keel van de ijsvogel is wit. De poten zijn oranje tot rood van kleur. De mannetjes zijn enkel van de vrouwtjes te onderscheiden aan de kleur van de basis van de ondersnavel, die bij het vrouwtje dofrood is en bij het mannetje net zo zwart als de bovensnavel. Juvenielen onderscheiden zich van volwassen exemplaren door het valere verenkleed met donkergrijs gerande borstveren, gevlekte kruin, lichtere snavelpunt en donkerbruine poten.

De lichaamslengte bedraagt ongeveer 16 cm, de spanwijdte is 24 tot 26 cm en het lichaamsgewicht loopt uiteen van 34 tot 44 gram. De ijsvogel is in noordelijk Europa onmiskenbaar door zijn tekening, soorten uit andere werelddelen kunnen echter sprekend op de ijsvogel lijken. Het geluid van de ijsvogel is divers; er kunnen diverse kwetterende schelle, kwelende en fluitende geluiden worden geproduceerd. Het mannetje lokt het vrouwtje met een hoge, fluitende 'tjieieiet' of 'tieietuu', die hij vaak tijdens de vlucht laat horen. Bij opwinding worden korte, herhaalde 'titi-titi' geluiden geproduceerd.

De ijsvogel komt voor in een groot deel van Europa, behalve het grootste deel van Scandinavië en Schotland, in Azië ten zuiden van Siberië tot Japan en de Salomonseilanden, en lokaal in Noordwest Afrika. In Europa loopt de noordgrens door Zuid-Zweden, ongeveer ter hoogte van Stockholm, en Zuid-Finland. In België en Nederland is hij een zelden waargenomen broed- en standvogel. Incidenteel trekt hij 's winters weg. In Europa komt de ijsvogel voornamelijk voor bij langzaam stromende wateren als beken en rivieren in het laagland (zelden boven 650 meter hoogte), maar hij kan worden aangetroffen in bijna alle waterrijke gebieden, als kanalen, sloten en een enkele keer de oevers van grotere plassen, meren, grindgaten en estuaria. In Oost- en Zuidoost-Azië wordt hij voornamelijk langs de kust aangetroffen, in mangrovebossen, riviermondingen en getijdenpoelen.

De ijsvogel is voor het jagen afhankelijk van wateren die helder en ijsvrij zijn met veel kleine visjes. Het liefst leeft hij in schaduwrijke gebieden, waar hij bij de jacht niet wordt gehinderd door de reflectie van licht. De aanwezigheid van geschikte uitkijkplaatsen is van minder groot belang. In de broedtijd leven de vogels voornamelijk in de nabijheid van steile oeverwallen van zand of leem nabij water, waar een nesthol kan worden uitgegraven. Soms broeden zij ook in steile wanden die wat verder van het water afliggen, maar dit komt zelden voor.

De ijsvogel heeft een snelle, rechte vlucht, vaak vlak langs het wateroppervlak. Hij kan op deze manier snelheden bereiken van maximaal 80 kilometer per uur. De vleugelslag is snorrend, afgewisseld met een korte glijperiode. Hierdoor is er van een ijsvogel in vlucht zelden meer te zien dan een blauw-oranje flits. Het waterdichte en isolerende verenkleed van de ijsvogel bestaat uit korte, dichte veren die tot zes keer per dag gepoetst en gekamd worden. Dit kan per keer 15 tot 20 minuten duren. De ijsvogel kent een voor vogels unieke poetsbeweging: hij wrijft over zijn kruin met de binnenkant van zijn vleugel. Ook neemt de ijsvogel regelmatig een bad. Vooral ouderdieren baden aan het einde van de periode waarin de jongen in de nestkamer worden gevoerd. Het nest is rond die tijd bevuild met een laag braakballen. Tijdens het baden duikt de ijsvogel onder water, alsof hij aan het vissen is, om enige seconden in het water te blijven of gelijk weer het water te verlaten en opnieuw te duiken. Dit wordt vervolgens zo'n twintig keer herhaald.

De ijsvogel is een carnivoor, meer specifiek een piscivoor, en jaagt voornamelijk op kleine vissen als modderkruipers, voorns, barbelen, jonge vlagzalmen en tiendoornige stekelbaarsjes, aangevuld met jonge forellen, baarzen, snoeken en karpers, alvers, gambusia's, driedoornige stekelbaarsjes en kwabalen. Ook garnalen, rivierkreeften en andere kreeftachtigen, amfibieën als salamanders, kikkers en kikkervisjes, insecten als libellen, kevers, waterinsecten en larven en weekdieren als zoetwaterslakken staan op het dieet. Prooidieren zijn meestal 3 tot 5 cm lang, maximaal 7 cm. Vissen beslaan zo'n 78% van het dieet.

De ijsvogel is vaak te vinden op een vaste uitkijkpost nabij het water vanwaar hij zijn prooidieren gadeslaat. De ijsvogel zit meestal onbeweeglijk stil op zijn uitkijkplaats, vaak met de vleugels gespreid en de snavel half open. De uitkijkplaats bevindt zich zo'n één tot drie meter boven het water. Een tak die over het water uitsteekt is hiervoor geschikt maar ook beschaduwde overhangende struiken worden hiervoor wel gebruikt. Met zijn scherpe ogen kan hij in helder water de precieze positie van zijn prooi bepalen, waarna hij met snavel naar voren op zijn prooi duikt. De prooi bevindt zich meestal niet meer dan 25 cm onder het wateroppervlak. Als een visje zich laat zien wordt het met een snelle duikvlucht verschalkt. Iedere ijsvogel heeft zijn eigen favoriete uitkijkplaats vanwaar hij duikt. Als de uitkijkplaats te laag is, vliegt hij eerst omhoog waarna hij naar beneden duikt. Ook kan de vogel boven het water "bidden". Aan de kust wordt vanaf een rots, een pier of een paal gejaagd. Soms wordt ook buiten het water gezocht naar voedsel, zoals in de lucht, hier worden insecten gevangen.

Bij het jagen op vis duikt de ijsvogel bijna loodrecht op zijn prooi, waardoor hij met hoge snelheid het wateroppervlak kan doorbreken. Om deze snelheid te ontwikkelen slaat hij tijdens de duik kort met zijn vleugels. Bij voldoende snelheid kan hij tot een diepte van een meter duiken, maar meestal duikt hij niet meer dan enkele decimeters. Om de ogen te beschermen tegen het water gebruikt de ijsvogel zijn knipvlies, dit is een extra ooglid dat half doorzichtig is en door een reflex als een duikbril over het oog schuift tijdens het duiken. Het wordt ook gesloten als de vogel de veren poetst, om beschadiging door de klauwen te voorkomen.

De ijsvogel verlaat direct na de vangstpoging het water. Met één slag van de korte, sterke vleugels kan hij zich uit het water heffen en wegvliegen. Hij vliegt hierna naar een zitplaats, waar hij het visje doodslaat tegen de tak waar hij op zit. Hierna wordt de prooi in zijn geheel doorgeslikt met de kop eerst. Zo wordt voorkomen dat eventuele stekels van de prooi zich vastzetten in de keel en de vogel zouden doen stikken. Mocht de ijsvogel de vis niet met zijn snavel kunnen draaien dan wordt deze eerst in de lucht gegooid. Onverteerbare delen als graten, schubben en chitineresten worden in een kleine, ovale braakbal uitgebraakt.

Naam Europese IJsvogel
Wetenschappelijke naam Alcedo atthis
Grootte 16-17,5 cm van snavelpunt tot staarteinde
Spanwijdte 23-24 cm
Gewicht 35 tot 45 gram
Biotoop Stromend en stilstaand zoet water met voldoende vis, begroeiing en een steile wand of boomkluit om een nest in te graven
Broedperiode Eind maart tot en met augustus, met de balts en het graven van een nest wordt eind februari, begin maart gestart, afhankelijk van de weersomstandigheden
Broedduur 18-21 dagen
Tijd tot uitvliegen 23-27 dagen
Eieren Glanzend witte eieren, 23x19mm, ongeveer 4 gram
Aantal 4-8 per legsel, meestal 2 legsels per jaar, soms 3. In het tweede en derde legsel worden meestal iets minder eieren gelegd
Nest Zelfgegraven gang in een steile oever of kluit van omgewaaide boom, 40-100 cm. lang, met aan het einde een nestkamer van ong. 10 x 15 cm
Verspreiding Geheel Nederland, in mindere mate in het noorden en Zeeland
Roep Een scherp en luid tie-tie, in de vlucht meestal tie, ook wel tie-ie-ie-ie bij agressie of opwinding (klik de links om te luisteren of bekijk bij Video)
Vlucht Snel en in een rechte lijn, snorrende vleugelslag, afgewisseld met korte glijvlucht. Vliegt meestal net boven het wateroppervlak
Voedsel Bestaat voor 99% uit visjes van 3 tot 9 cm. lang, daarnaast wordt ook een enkele keer een waterinsect of kikker(visje) gegeten
Aantal in Nederland Sterk wisselend en afhankelijk van vorstperiodes in de winter, in 2002 bijvoorbeeld werd het aantal geschat op 400 broedparen in Nederland
Verschil man – vrouw Het vrouwtje heeft een oranje vlek op haar ondersnavel, het mannetje heeft een geheel zwarte snavel
Kenmerken jonge ijsvogel Duidelijk kortere snavel met wit puntje aan uiteinde, doffer verenkleed, maar het meest in het oog springend zijn de donkerbruine pootjes, bij de volwassen vogels zijn deze fel oranje
Geslachtsrijp Na een jaar
Maximum leeftijd Ongeveer 15 jaar, door de hoge sterftecijfers in het eerste levensjaar ligt de gemiddelde leeftijd echter maar op ongeveer 2 jaar
Natuurlijke vijanden O.a. boomvalk, sperwer. Jonge ijsvogels lopen ook gevaar in de broedholte van bunzing, hermelijn, rat, enz.
Overige doodsoorzaken Vliegen tegen ramen, verkeersslachtoffers, te weinig voedselaanbod in de winter (dichtgevroren water), huiskatten en netten over (tuin)vijvers