zaterdag 2 januari 2016

Goudvink

De goudvink (Pyrrhula pyrrhula) is een stevige vink (orde der zangvogels), met een 'stierennek' (Engels: 'Bullfinch'), die ondanks zijn opvallende uiterlijk vaak over het hoofd wordt gezien, omdat hij zo schuw is en zo'n verborgen leven leidt. De goudvink wordt wel als kooivogel gehouden. De goudvink wordt door fruitkwekers wel als schadelijk beschouwd, omdat hij zich soms voedt met bloem- en bladknoppen van fruitbomen.


In Europa komen goudvinken voor van Noord-Portugal en Noord-Spanje, Midden-Italië en Noord-Griekenland in het zuiden, tot 69° noorderbreedte (NB) in Noorwegen, 67° NB in Zweden en Finland en 65° NB in Rusland. In Rusland komen zuidelijk voor tot 55° NB.

De goudvink is in Nederland een vrij algemene broedvogel van de zandgronden waarop naaldbos staat. In de periode 1979-1985 bedroeg het aantal broedparen circa 17500 paar. De goudvink breidde zijn areaal binnen Nederland gedeeltelijk uit, bijvoorbeeld naar de bossen in Flevoland. Op sommige plaatsen was er ook een sterke achteruitgang. Volgens SOVON bleef in de periode 1990-2007 het aantal broedparen vrij constant. Rond 2007 broedden er nog ongeveer 8000 paar in Nederland. Vlaanderen behoort tot de streken waar het minder goed gaat met de goudvink,de soort staat daar op de Vlaamse rode lijst als bedreigd. De goudvink staat als niet bedreigd op de internationale rode lijst van de IUCN.

In Nederland komen twee ondersoorten van de goudvink voor:
  • Ondersoort: Pyrrhula pyrrhula europoea - deze broedt in Nederland en wordt hieronder nader beschreven.
  • Ondersoort: Pyrrhula pyrrhula pyrrhula, de 'Grote goudvink' - deze is groter en het volwassen mannetje is lichter grijs en helderder roze dan de ondersoort die in Nederland broedt.
Er worden nog verschillende andere ondersoorten van de goudvink onderscheiden, maar die komen niet in Nederland voor

De vogel is 15,5 tot 17,5 cm lang. Ad ♂ (adult mannetje = volwassen mannetje) heeft een zwarte kopkap en kin. Zware, zwarte snavel. Bovenzijde blauwgrijs, witte stuit, zwarte staart, zwarte vleugels met witte dwarsstreep. Onderzijde rozerood, ook zijkop. Ad ♀ (adult vrouwtje) is aan bovenzijde donkergrijsbruin, aan onderzijde en op zijkop licht rozebruin, verder als ♂. Juv (juveniel = onvolwassen) als ad ♀ en kop bruiner. Leeft verborgen in paren of familieverband, soms in troepjes. In de winter sluiten zij zich aan bij andere groepen vinken.

De goudvink broedt van eind april tot juli. Het platte nest is gemaakt van takjes en stengels, soms mos, gevoerd met worteltjes, haar en wat wol of veertjes en bevindt zich op manshoogte. De broedduur bedraagt 12 - 14 dagen. Het vrouwtje wordt tijdens het broeden door het mannetje gevoerd. Beide vogels verzorgen de jongen, die na 12 - 16 dagen uitvliegen. De goudvink heeft twee broedsels per jaar. Mannetje en het vrouwtje blijven bij elkaar gedurende het hele jaar (ongebruikelijk bij andere vinkensoorten). Gewoonlijk bestaat het legsel uit vier à vijf eieren, zelden zes. De eieren zijn blauwachtig tot blauwwit met bruine stipjes, streepjes, soms vlekjes; grijze ondervlekken. Soms zijn ze kransvormig. De eieren zijn gemiddeld 19 bij 14 mm.

Een goudvink is hoofdzakelijk een standvogel. De noordelijke vorm, 'Grote goudvink' genaamd, is een vrij zeldzame en onregelmatige doortrekker.