maandag 7 maart 2016

Sijs

De sijs is een contrastrijke, behendige vinkensoort. Heldergeel en zeer donker groen, wit met fijne streepjes, het verenpak is bont gekleurd. Sijzen broeden slechts weinig in Nederland, maar in de sparrenbossen van Scandinavië is de soort erg talrijk. Grote aantallen sijzen bevolken in de winter Nederlandse tuinen. De spitse kegelvormige snavel is bij uitstek geschikt om zaden uit sparappels, elzenproppen en berkenkatjes te peuteren. In de winter maken sijzen ook graag gebruik van pindanetjes.


De Sijs is een Jaarvogel. Het is een vrij schaarse broedvogel, maar tijdens de vogeltrek en in de winter kunnen ze in zeer grote aantallen gezien worden.

De verspreiding strekt zich uit van de naaldboszone van Noord-Europa en in bossen op berghellingen in Midden- en Zuid-Europa, van Groot-Brittannië en Ierland tot Sakhalin in het Midden-Oosten. In het noorden komt de sijs voor tot ongeveer 70 graden noorderbreedte. Voedsel- en broedbiotoop: Naald- en gemengde bossen, met een voorkeur voor sparrensoorten. Het nest wordt meestal in een naaldboom gemaakt, zelden in een berk, meestal op vrij grote hoogte en aan de 'buitenkant' van een tak.

Vanaf half maart gaan de Sijsjes aan de slag met het zoeken van een partner en het bouwen van een nest. Ze broeden niet in kolonies. Zolang ze in kolonies worden gezien zijn ze nog niet aan het broedseizoen begonnen. Als ze daar wel mee zijn begonnen, gaan ze voor twee legsels per jaar, en leggen dan drie tot vijf eieren, soms twee tot zes.

Opvallende kenmerken: bont kleed met zwart, geel en en donkergroen en veel streping. Ze foerageert vaak in groepen in boomtoppen en hangt vaak acrobatisch aan dunne twijgjes.

Vleugels van de 11 - 12,5 cm grote vogels zijn zwart met contrasterende gele vleugelstreep en de korte, gevorkte staart heeft ook gele staartzijden. De achterflanken zijn zwaar gestreept. Mannetjes hebben een zwarte kruin en bef en de stuit, wenkbrauwstreep en borst zijn ongestreept geelgroen. Bij vrouwtjes is de kruin grijsgroen en zijn de borst en stuit diffuus gestreept en geelwit van kleur. De snavel is kegelvormig, spits.

zaterdag 5 maart 2016

Geelgors

De geelgors is een stand- en zwerfvogel van diverse halfopen landschappen, zoals licht beboste heide, bosranden en agrarisch gebied met heggen, houtwallen en grazige wegbermen. Geelgorzen worden vrijwel uitsluitend aangetroffen in het oosten van het land. Het nest wordt op de grond gebouwd, vaak tussen hoge kruiden en struweel. In de broedtijd worden zaden en kleine ongewervelden gegeten; buiten de broedtijd vormen zaden de hoofdmoot van het menu.


De Geelgors is een jaarvogel, en is een vrij talrijke broedvogel; doortrekker in vrij klein aantal; wintervogel in groot aantal. De Geelgors is over geheel Europa verspreidt, maar minder langs de zuidrand van Europa en Spanje. Biotoop: Akkers, heide, hoogveen, vennen, weilanden (uitgestrekt). Het nest wordt vaak op de grond gemaakt en bestaat uit een kommetje van gras, stengels van planten en ander materiaal. Meestal wordt het nest gemaakt op de overgang van open gebied naar een bosrand, een dichte haag of struikgewas. Het leeuwendeel van het voedsel bestaat uit zaden maar dit menu wordt aangevuld met kleine ongewervelden. Het broedseizoen begint eind april en gaat soms nog door tot eind augustus. Een nest bestaat uit 4 tot 6 eieren, ook nesten van 10 eieren zijn gevonden. De Geelgors broed twee tot drie rondes per seizoen.

De Geelgors is een opvallende gele vogel. De gele kop en borst vallen sterk op, evenals de karakteristieke, verdragende roep. Mannetjes zijn vaak zingend aan te treffen boven in een haag of houtwal, of in een andere hoge zangplaats op heide of open veld. Vrouwtjes gedragen zich minder opvallend. De heldergele kop en borst van het mannetje in de zomer zijn zeer opvallend. Gedurende de rest van het jaar zijn mannetjes en vrouwtjes echter iets minder opvallend, hoewel het geel op de kop vaak flink op kan vallen. De geelgors maakt een zeer gestreepte indruk.

Met 15,5 tot 17 cm zijn ze even groot als een vink. De Geelgors heeft een Korte, kegelvormige snavel, welke geschikt is voor het eten van stevige zaden, bessen en de pitten daarvan.

De geelgors kan gerust een der meest opvallende slachtoffers van de enorme naoorlogse verkavelingswoede in ons land genoemd worden. Veruit de voornaamste oorzaak van de dramatische achteruitgang is het verdwijnen van kleinschalige landschapselementen als heggen, houtwallen en extensief beweide graslandjes, in combinatie met een toenemend gebruik van herbiciden en insecticiden. Met name bij natuurgebieden en in de duinstreek spelen ook de toenemende recreatieve drukte en versnippering door aanleg van wegen en bebouwing een rol. Het behoud van kleinschaligheid in het agrarisch gebied en waar mogelijk het herstel van heggen en houtwallen kan de soort kansen bieden. Vooral heggen en houtwallen met een dichte laag struiken, een goed ontwikkelde kruidlaag onder de struiken en kruidenrijke zomen vormen een geliefde broedplaats.

Een op natuurwaarden gericht akkerrandbeheer met kruidenrijke randstroken sluit daar goed bij aan. Daarnaast is elke maatregel, die het verstandig omgaan met bestrijdingsmiddelen tot doel heeft van belang. 's Winters dienen voldoende kruidenrijke overhoekjes en stoppelakkers (graankorrels)! aanwezig te zijn. Tot slot: Ook voor natuurgebieden geldt dat een op een gevarieerde vegetatiestructuur gericht beheer de geelgors zeker ten goede komt.

Pijlstaart

Pijlstaarten zijn sierlijke vogels; de lange hals en staart vallen erg op, vooral ook wanneer de vogels overvliegen. Pijlstaarten broeden langs ondiepe meren in open gebieden. In Nederland is de pijlstaart vooral te gast gedurende milde winters, bij koude trekken pijlstaarten verder naar het zuiden.


De Pijlstaart is een jaarvogel. Uiterst schaarse broedvogel; doortrekker en wintervogel in vrij klein tot vrij groot aantal. Finland is met stip het belangrijkste broedgebied van de pijlstaart in Europa. Verder komt de soort voor in Zweden, op IJsland, in Noorwegen, Wit-Rusland en andere noordelijke landen. Nederland ligt precies op de zuidgrens van het areaal van de pijlstaart. Daardoor is de soort bij ons een onregelmatige broeder.

Pijlstaarten zoeken naar beken en meren, moeras, oevers, plassen en vennen. De Waddenzee, het IJsselmeer en de Delta zijn de belangrijkste Nederlandse gebieden voor pijlstaarten. Het voedsel is plantaardig en dierlijk materiaal dat uit het water wordt gehaald.

De Pijlstaart is een sierlijke eend met verlengde staartpennen en het mannetje heeft een opvallend kleed. 's winters in groepen te vinden en vliegt soms in V-formaties. Mannetjes hebben een donkerbruine kop en bovenhals en een witte buik en onderhals waarbij het wit doorloopt in een smalle streep over de zijhals tot achter het oor. Verder grotendeels grijs gekleurd met een zwart-witte staart en een zwartgroene spiegel. Op de bovendelen lange zwarte en roomkleurige veren. Vrouwtjes lijken veel op wilde eenden maar hebben een donkergrijze snavel en een egaal lichtbruine kop. Pijlstaarten hebben een afmeting van 51-62 cm, exclusief de 10 cm lange verlengde staartpennen. De snavel is zwart en grijs bij mannetjes, bij vrouwtjes geheel donkergrijs.

Wulp

De wulp wijst met zijn snavel naar zijn 'gulp' luidt het ezelsbruggetje. De wulp is een onmiskenbare grote bruine vogel met lange omlaag gebogen snavel. Wulpen zijn vooral te zien in het oosten van het land: Drenthe, Overijssel en Noord-Brabant herbergen het leeuwendeel van de Nederlandse wulpen. Ook de Waddeneilanden huisvesten veel wulpen. Het geluid van de wulp is zeer kenmerkend en wie het eenmaal kent zal het niet snel vergeten. Het is een mysterieus aanzwellend geluid, dat vooral in de ochtend- en avondstilte bijzonder ver kan dragen.


De jaarvogel is een vrij talrijke broedvogel in Nederland en België. Als doortrekker en wintervogel zijn de aantallen groot. De wulp is een typische en wijd verspreide palearctische vogelsoort die voorkomt in het boreale en gematigde klimaatgebied. Finland en het Verenigd Koninkrijk herbergen de grootste aantallen, maar ook Nederland is een belangrijk land voor de Wulp; ondanks de geringe grootte van het land staat het toch op de 4e plaats op de ranglijst der belangrijkste wulpenlanden.

De waadvogels doen het ook goed op akkers, graslanden, heide, hoogveen, rivieren en de wadden. Wulpen broeden in diverse open tot tamelijk gesloten biotopen van kwelders, graslanden, hoogvenen van taiga's, duinen, akkers en heidevelden. In Nederland broeden wulpen tegenwoordig vooral in graslanden, waar voorheen heideterreinen de voorkeur handen. Na de broedperiode foerageren wulpen in groepen langs de kust en in het binnenland op weilanden. Regenwormen en andere ongewervelde bodembewoners staan op het menu van de kromsnavelige vogel. Door de gevoelige punt van de lange snavel kan de wulp tot dieper in de bodem foerageren dan de andere steltlopers.

April is de broedmaand. Een nest met vier eieren wordt door beide ouders worden bebroed. Slechts een broedsel per seizoen.

In het late najaar trekken de vogels vanuit Noord-Rusland en Finland via de Waddenzee naar West-Frankrijk en Zuid-Engeland. Een gering aantal van de trek vindt over land plaats. Overwinteren doen ze langs de kusten van West-Frankrijk, Nederland en Zuid-Engeland. In het voorjaar, begin maart komen de Wulpen terug naar de broedgebieden, waaronder Nederland en België.

Opvallende kenmerken: Grootste in Nederland voorkomende steltloper, met lange gebogen snavel. De vlucht is langzaam. Buiten de broedtijd worden wulpen in groepen gezien in weilanden en slikachtige gebieden. Met hun lange kromme snavel kunnen ze diep in de grond wormen en andere bodemdiertjes wegpikken. Het verenkleed is licht van kleur met donkerbruine verticale strepen over het gehele lichaam. In tegenstelling tot de regenwulp (lijkt veel op de wulp) heeft de wulp een vrij egale kop; een donkere oogstreep ontbreekt. In de vlucht is de witte stuit en onderrug goed zichtbaar. Met een lengte van 48 tot 59 cm, inclusief de 9-15 cm lange snavel, is de Wulp nagenoeg even groot als de Grutto.

Onmiskenbaar in de lange en gelijkmatige omlaag gebogen snavel, alsof doorgezakt onder het eigen gewicht.