woensdag 28 september 2016

Marmereend

De marmereend (Marmaronetta angustirostris) is een vogel uit de familie van de Anatidae (Anatidae) die voorkomt in Zuid-Europa, het Midden-Oosten en Zuidwest-Azië. De eend komt voor in Zuid-Spanje, Turkije, Marokko, Algerije, Tunesië, het Midden-Oosten en Zuidwest-Azië tot in Pakistan, maar kan sporadische Nederlandse kust aan doen. Onze Marmereend zat in het natuurgebied Leikeven, ten noorden van Tilburg.

Deze dwaalgast deed natuurgebied Leikeven, ten noorden van Tilburg aan

De marmereend is 39 tot 42 cm lang en heeft een spanwijdte van 63 tot 70 cm. De eend is lichtbruin van kleur met witachtige vlekken over heel zijn lijf en een donkere vlek aan de zijkant van de kop. De vleugels zijn lang en zonder spiegel, de snavel lang, dun en zwart. De staart is lang, de poten zijn zwart. Het mannetje is te herkennen aan de verlengde veren aan de achterkant van zijn kop, als een soort beginnende kuif. Het vrouwtje heeft op de snavelbasis een groene vlek en mist de verlengde veren achter op de kop.[

De marmereend trekt onregelmatig over korte afstanden, meestal blijft hij echter 's winters aan de kust of aan de rand van meren, in de ondiepe delen. In het broedseizoen verblijven en nestelen ze in ondiepe, kleine plassen met veel oever- en onderwatervegetatie of op rustige zijrivieren in verder vrij droge gebieden.

De marmereend broedt alleen of soms in kleine groepen in de struiken bij een meer of kleine plas, soms in vochtige graslanden. De 7-12 geel- of bruinachtige eieren worden gelegd in juni of juli en in 25-27 dagen door het vrouwtje uitgebroed. De mannetjes verzamelen zich tussentijds om te ruien en nemen slechts af en toe de broedzorg waar. Bij gevaar vliegt het mannetje luid roepend om de vijand heen. Wanneer de jongen zijn uitgekomen, leidt het vrouwtje ze naar het water en verzorgt ze tot ze kunnen vliegen.

Plantendelen, zaden, waterinsecten, larven, weekdieren en andere waterbeestjes, staan op het dagelijkse menu van deze eend.

dinsdag 20 september 2016

Kanoet

De Kanoet of kanoetstrandloper (Calidris canutus) is de tweede in grootte van het geslacht Calidris. Het is een forse, vrij gedrongen vogel met korte hals en poten en een middellange snavel. De kanoetstrandloper is 23 tot 26 cm lang. De kanoet heeft in zomerkleed een dieporanje gekleurde kop, borst en buik. Het winterkleed is veel minder spectaculair. De vogel is dan grijs van boven, hoewel iedere veer is afgezet door een smal wit randje. Van onder is hij wit, de snavel is donker en de poten grijsgroen. Een goed kenmerk is een wat gestreepte flank.

Op deze foto; links de Bonte Strandloper en rechts de veel grotere Kanoet.

De Kanoet broedt in het hoge noorden rond de gehele Noordelijke IJszee. Daar kan men hem aantreffen in zijn zomerkleed met dieporanje onderdelen. De broedparen houden onderling veel afstand, gemiddeld broedt er minder dan een paar per vierkante kilometer 's Winters is de vogel te vinden langs de kusten van West-Europa, Noord-Amerika en Zuid-Amerika tot op de zuidpunt, West- en Zuid-Afrika, Australië Nieuw-Zeeland. De vogel zoekt zijn voedsel op stranden en in modder, bijvoorbeeld in waddengebieden en riviermondingen met slikgebieden.

De kanoet heeft een enorm groot verspreidingsgebied en daardoor alleen al is de kans op uitsterven gering. De grootte van de populatie werd in 2015 geschat op 891 tot 979 duizend exemplaren; dit aantal gaat achteruit door inpolderingen, verstedelijking, intensieve schelpdiervisserij, olierampen en toenemende recreatie in kustgebieden. Om deze redenen staat deze strandloper als gevoelig op de rode lijst van de IUCN.

Er zijn zes kanoet ondersoorten, naast de nominaat die in Noord- en Midden-Siberië broedt en aan de kusten van West- en Zuid-Afrika overwintert, zijn er vijf ondersoorten met eigen broedgebieden, trekroutes en overwinteringsgebieden. Zo zijn er de ondersoorten C. c. rogersi en C. c. rufa (westelijk Noord-Amerika) en C. c. islandica (Noordoost-Canada en Groenland) die voornamelijk verschillen in de intensiteit van de rode kleur en verder C. c. roselaari (Noordoost Siberië, vernoemd naar Cees Roselaar, een Nederlandse ornitholoog). Pas in 2001 werd de ondersoort C. c. piersmai beschreven door de Russische onderzoeker Pavel Tomkovitsj. Tomkovitsj vernoemde deze ondersoort naar zijn collega-onderzoeker, de Nederlander Theunis Piersma. Deze ondersoort overwintert in Noordwest-Australië en de Bohaibaai, een waddengebied in China.

Bontbekplevier

De Bontbekplevier (Charadrius hiaticula) is een vogel uit de familie van plevieren (Charadriidae). In Nederland en België kunnen bontbekplevieren het hele jaar door gezien worden. Als broedvogels zijn ze schaars, als trekvogels komen ze in vrij grote aantallen voor, vooral langs de kust tijdens de najaarstrek in de nazomer en herfst (augustus-september) en de voorjaarstrek (april-mei). Er zijn ook overwinteraars, maar die trekken weg bij strenge vorst.

Bontbekplevier (in jeugdkleed)

Deze vogels hebben een zwart verenkleed met witte banden op de kop, borst en hals, oranje poten en een oranje, zwartgepunte snavel. Door het donkere oog is de bontbekplevier te onderscheiden van de kleine plevier. In de vlucht is duidelijk een witte streep te zien. Dit is voor beide geslachten gelijk. De lichaamslengte bedraagt 18 tot 20 cm en het gewicht 50 tot 70 gram. Hun voedsel bestaat uit weekdieren, kreeftachtigen en ongewervelden, vooral wormen.

Deze soort komt voor in de meest uiteenlopende habitats in IJsland, Scandinavië en het Verenigd Koninkrijk, die het leeuwendeel herbergen van de Europese populatie bontbekplevieren. Ze komen ook voor in Afrika, Madagaskar en noordelijk Azië. Broedt langs zee- en zoetwaterkusten, met een voorkeur voor stenige of zandige bodems met een beperkte groei van gras. Kan zelfs broeden op grinddaken van flats en gebouwen.

Bonte Strandloper

De Bonte Strandloper (Calidris alpina) is een vogel uit de familie van snipachtigen (Scolopacidae). De bonte strandloper is een kleine steltloper, met een lengte van 17 tot 21 centimeter. Dit is ongeveer zo groot als een spreeuw. De snavellengte van de bonte strandloper is variabel. De nominaatvorm, Calidris alpina alpina uit Noord-Europa en Noord-Rusland heeft een vrij lange, omlaaggebogen snavel. De ondersoort zuidelijke bonte strandloper (Calidris alpina schinzii) heeft een vrij korte en rechte snavel. Deze ondersoort broedt in het noorden van het Verenigd Koninkrijk en Ierland en het Oostzeegebied.

De Bonte Strandloper

In het zomerkleed heeft de bonte strandloper een helder roodbruine bovenzijde, witte flanken, een witte borst met zwarte streepjes en een zwarte buik. Het winterkleed is vrij saai zonder duidelijke kenmerken, met egaal bruingrijze bovendelen en een witte onderzijde. Jonge vogels hebben een gemberbruine kop en zijhals en zwarte vlekken op de flanken. Het voedsel bestaat uit insecten, wormen, schelpdieren en zaden.

De bonte strandloper broedt in hoog- en laaggelegen gebieden in vochtige graslanden of op de toendra. Er worden tien ondersoorten onderscheiden waarvan er één, de zuidelijke bonte strandloper (Calidris alpina schinzii, rode lijstsoort), een heel enkele keer in Nederland broedt.

De zuidelijke bonte strandloper is in Nederland als broedvogel uiterst schaars. Mogelijk was de vogel in de 19e eeuw een regelmatige broedvogel. Tussen 1980 en 1998 zijn er hoogstens acht keer aanwijzingen voor een broedgeval gerapporteerd. Omdat het een uiterst schaars en onregelmatige broedvogel is in een kwetsbare biotoop, is de zuidelijke bonte strandloper in 2004 als verdwenen op de Nederlandse rode lijst gezet. In Nederland en België komen bonte strandlopers zeer talrijk voor op trek en in de winter. De soort is dan vooral aan te treffen in de kustgebieden en in veel kleinere aantallen ook in moerasgebieden in het binnenland.

De grootste aantallen bevinden zich op moddervlakten van getijdengebieden. Tien- tot honderdduizenden zijn er in maart tot en met mei en in augustus tot en met november in het Waddengebied, maar dan aanmerkelijk minder in het Deltagebied. In de wintermaanden is dat omgekeerd, dan zijn ze vooral in het Deltagebied aanwezig en in aanmerkelijk lagere aantallen in het Waddengebied. Volgens SOVON zit er tussen 1980 en 2004 een licht stijgende lijn in de aantallen buiten de broedtijd. De bonte strandloper staat als niet bedreigd op de internationale IUCN rodelijst, maar valt wel onder het AEWA-verdrag.

Witte kwikstaart

De Witte kwikstaart (Motacilla alba) is een zangvogel uit de familie van de kwikstaarten en piepers. De soort komt in vrijwel heel Europa en Azië voor, waarbij een deel van de populatie standvogel is en een deel naar het zuiden trekt. Vandaag fotografeerde ik er in Reusel op het Beleven.


De witte kwikstaart is 16,5 tot 19 cm lang (inclusief staart). Het is een slanke vogel met smalle, zwart-witte staart die hij voortdurend op en neer beweegt. Een volwassen mannetje heeft een kenmerkende zwart-wit patroon op de kop. De streek rond het oog is wit, de kopkap en het borststuk zijn zwart. De meest voorkomende ondersoort heeft een grijze rug.


Door dat enorm grote verspreidingsgebied is de kans op uitsterven uiterst gering. De grootte van de populatie is niet gekwantificeerd maar er is aanleiding te veronderstellen dat de soort in aantal achteruit gaat. Echter, het tempo ligt onder de 30% in tien jaar (minder dan 3,5% per jaar). Daarom staat de witte kwikstaart als niet bedreigd op de rode lijst van de IUCN.

In Nederland (en Vlaanderen) is het een talrijke tot zeer talrijke broedvogel van half open cultuurlandschappen met wat water in de buurt. Het is ook een talrijke doortrekker en wintergast in klein aantal.

zondag 11 september 2016

Buizerd

De buizerd (Buteo buteo) is een middelgrote tot grote roofvogel uit de familie van de havikachtigen (Accipitridae). De buizerd komt voor in het grootste gedeelte van Europa en delen van Azië. Hij is een standvogel die in hetzelfde gebied overwintert waar hij broedt, op de koudste gebieden en enkele ondersoorten na. De vogel jaagt gebruikelijk in open land, maar nestelt in bosranden. Normaal gesproken bestaat de prooi van een buizerd voornamelijk uit kleine zoogdieren, amfibieën (zoals kikkers) en kleine vogels, maar hij is bij gelegenheid ook aaseter.

De jonge half witte Buizerd, turend naar prooi.

Vanaf de laatste decennia van de 20e eeuw is het buizerdbestand in de Benelux verveelvoudigd ten opzichte van de jaren zestig, toen de vogel door gebruik van pesticiden aldaar bijna uitgestorven was. In Nederland komt hij anno 2010 weer algemeen voor, met een stabiele stand van ruim 10.000 broedparen.

De roep van de buizerd klinkt als een gerekt klagend gemiauw. Wanneer men een nest nadert, beginnen de buizerds opgewonden en miauwend boven de boomkruinen te vliegen. Dit gedrag heet in vogelaarstaal 'alarmeren'. Bij buizerds bestaat een grote kleurvariatie, er zijn erg donker gekleurde exemplaren terwijl er ook zijn met een bijna witte onderkant. Het bovengedeelte is effen, terwijl aan de onderkant verschillende dwarsbanden getekend zijn. De staart van een volwassen buizerd heeft naast de donkere eindband nog 8-10 smalle donkere dwarsbanden. De spanwijdte van de vleugels is ongeveer 113 tot 128 cm. De totale lengte van kop tot staart is ongeveer 51 tot 57 centimeter.

Door de typische vlucht is de vogel gemakkelijk te herkennen; enkele vleugelslagen, kort zweven en dan weer een paar slagen. De buizerd is een uitgesproken langzame vlieger met zijn brede vleugels en de korte, brede staart. Vaak kan worden waargenomen dat een buizerd door een of meer kraaien, die in zekere zin zijn voedselconcurrenten zijn, wordt weggejaagd. De buizerd maakt ook graag gebruik van de thermiek. Op een mooie voorjaarsdag zijn vaak groepen buizerds te zien die zweven in de opstijgende warme lucht in een thermiekbel. Een cirkelende buizerd is te herkennen aan de lange en brede vleugels en aan de relatief korte, breed gespreide staart. Mannetjes en vrouwtjes zijn alleen naast elkaar, bijvoorbeeld wanneer ze samen rondcirkelen te onderscheiden, waarbij het vrouwtje in de regel iets groter is dan het mannetje.

De buizerd kan verward worden met de wespendief. Deze is van de buizerd te onderscheiden door de banden op de staart. De wespendief heeft 2 banden aan de basis en 1 bijna aan het einde. De buizerd heeft vele banden op regelmatige afstand. Daarnaast heeft de wespendief een andere roep (hoge fluittonen) en is hij in vlucht te herkennen aan de bijna vlak gehouden vleugels, daar waar de buizerd de vleugels tijdens het zweven meer in een ondiepe v-vorm houdt.

De ruigpootbuizerd is een verwante soort die de Benelux uitsluitend bezoekt om te overwinteren. De ruigpootbuizerd is onder andere te herkennen aan de veren op de poten. Vaak worden licht gekleurde buizerds voor ruigpootbuizerds aangezien.

Wat voedsel betreft is de buizerd een flexibele vogel en een opportunist; hij eet wat voorhanden is. Vandaar ook z'n brede verspreiding. Veldmuizen, mollen of konijnen vormen vaak het hoofdvoedsel samen met kikkers en kleine vogels. Een buizerd kan als het nodig is snel overschakelen op een ander voedingspatroon: ook dieren als eekhoorns, hazelwormen, waterhoentjes, insecten, verschillende amfibieën of vissen zijn dan niet veilig. Ook eet hij wel aas, meestal verkeersslachtoffers. Als hij een prooi ziet vanaf zijn uitkijkpost laat de buizerd zich er als een baksteen op vallen. In de winter zitten ze ook vaak op de grond; dan eten ze regenwormen. Mensen worden zelden of nooit door buizerds aangevallen, behalve een enkele keer joggers. Zij worden dan mogelijk instinctief geïnterpreteerd als een indringer op de vlucht.

De buizerd bouwt hoog in een boom, in een gaffelvormige boomtak of tegen de stam aanleunend, een nest van dode takken, met daarop bijvoorbeeld dennen- of larikstakken. Een nest van een roofvogel zoals de buizerd noemt men een horst. De vogel zal gemakkelijk een horst uit vorige jaren weer opbouwen.

Het vrouwtje legt in mei twee tot vier eieren, maar meestal drie. Deze witachtige eieren hebben bruine vlekken en vegen. De broedtijd is 28 tot 31 dagen. Het jong dat als eerste uit het ei komt heeft de grootste kans te overleven. Bij gebrek aan voldoende voedsel sterft het zwakste kuiken en wordt uit het nest gegooid, of opgegeten door de rest. Buizerdjongen hebben een typisch witte bles op het achterhoofd. De kuikens houden het nest netjes, uitwerpselen verdwijnen met kracht over de rand. De jongen blijven zes tot zeven weken in het nest. Naarmate ze ouder worden verwijderen de jongen zich steeds verder van het nest.

Een buizerd is pas na 3 à 4 jaar geslachtsrijp. Dit betekent dat heel wat buizerds rondvliegen die niet broeden. De maximale leeftijd van het dier is 26 jaar in de vrije natuur en 30 jaar in gevangenschap.