zondag 25 november 2018

Notenkraker

Notenkrakers zijn wintergasten uit Scandinavië en Siberië. Tijdens 'invasies' kunnen tot soms grote aantallen notenkrakers in Nederland opduiken. Vaak zijn deze wintergasten opvallend goed te benaderen; ze zijn weinig mensen gewend en zien ons niet snel als bedreiging. Minder bekend is dat de notenkraker in Nederland gebroed heeft. Met name na grote invasies blijven soms enkele paartjes notenkrakers hier 'hangen' en is broeden enkele malen aangetoond.

De Notenkraker dook in november 2018 op in Wageningen

De Notenkraker is ongeveer even groot als een (Vlaamse) Gaai, maar met een donkerbruin verenkleed met witte druppels en een lange, krachtige snavel. De kruin en het grootste deel van de vleugels zijn egaal donkerbruin. De anaalstreek is wit en de staart is van onderen zwartwit.

Broedt in sparrenbossen met hazelaars (van Centraal-Europa); tijdens invasies hier niet direct aan gebonden en kan dan opduiken in tuinen en parken, maar zoekt er wel zaden en noten, vaak in de onderbegroeiing van het bos. Hazelnoten zijn van groot belang als wintervoedsel voor de notenkraker, maar ook ander voedsel wordt gegeten.

Doorgaans zijn het standvogel in Scandinavië en Siberië maar kan door voedselschaarste massale invasies vertonen, met name vanuit Scandinavië Europa in. Grote invasies laten zich al merken vanaf eind juli-augustus, maar doorgaans is piek van een invasie te verwachten in oktober-november. Van terugtrek wordt weinig gemerkt, waarschijnlijk door sterfte. Dagtrekker.

donderdag 31 mei 2018

Spreeuw

De spreeuw (Sturnus vulgaris) is een vogel uit de familie van de spreeuwachtigen (Sturnidae) uit de orde zangvogels (Passeriformes). Hoewel hij het hele jaar door te zien is, is het een trekvogel. De spreeuwen die wij hier 's zomers zien, zitten 's winters zuidelijker en onze winterspreeuwen bevinden zich 's zomers noordelijker.

De Spreeuw heeft larven gevangen voor de jonge vogels in het nest.

Links; de volwassen spreeuw met zijn blinkende kleuren, rechts; de jonge Spreeuw verkent de omgeving.

Het verenkleed is glanzend zwart met, vooral in de zon, een weerschijn van bronsgroen (kop en achterhoofd) en verschillende variaties purper. In de winter is het verenkleed duidelijker gespikkeld dan in de zomer. Behalve voor kenners is er eigenlijk nauwelijks onderscheid te maken tussen het mannetje en het vrouwtje. Omdat de veren van het wijfje wat groter en breder zijn, en omdat de uiteinden van de contourveren wit gekleurd zijn, zijn háár stippels van het winterkleed groter en staan bovendien wat dichter opeen. Jonge spreeuwen zijn grijsbruin met een lichte keel. Aan het eind van de zomer ruilen ze dit verenpak om voor dat van de volwassenen, zij het dat hun spikkels duidelijker zijn dan die van de oudere volwassenen die meer gemêleerd zijn. De lengte bedraagt ongeveer 21 cm; met een spanwijdte van 37–42 centimeter en een gewicht van 70-80 gram.

n Nederland loopt de populatie spreeuwen sinds de jaren-1990 snel terug. SOVON vogelonderzoek telde vóór 1990 nog 1,3 miljoen exemplaren. In 2008 was dat aantal gedaald tot 600.000. De terugloop wordt geweten aan het verdwijnen van weilanden en de verdroging van het grasland door het bodembeheer.

Waterral

De waterral (Rallus aquaticus) is een vogel uit de familie van rallen (Rallidae). De waterral wordt ongeveer 22 tot 28 cm lang. Het verenkleed bestaat uit een kastanjebruine bovenzijde met zwarte strepen en een blauwgrijze onderzijde met gestreepte flanken en een witte onderstaart. Verder heeft de vogel een lange, dunne snavel, rode ogen en rozebruine poten. Het voedsel bestaat uit insecten, spinnen, regenwormen, zoetwaterkreeftjes, plantenwortels, zaden, bessen, visjes en kikkers.

Deze Waterral beweegt snel heen en weer als hij visjes aan het vangen is.

De waterral is een wat geheimzinnige, schaarse broedvogel in Nederland. Hij laat zich zelden zien, maar je kan hem wel horen. Uit het moeras klinkt wel eens z'n gegil als een speenvarken. Een deel van de waterrallen blijft het hele jaar in ons land. In de winter langs bevroren rietrandjes zijn ze dan goed te zien. Waterrallen zijn donker gekleurd met een rode lange snavel. Vliegen doen ze zelden bij verstoring, ze verdwijnen liever al lopend uit het gezichtsveld.


Moerasgebieden met riet en drassige plekken, langs rivieren en meren in rietkragen ook in stadsparken met riet. In de winter ook bij afwateringskanalen en andere plaatsen waar nog open (stromend) water te vinden is.

Kleine Bonte Specht

De kleine bonte specht (Dryobates minor) is een vogel die tot de familie spechten (Picidae) behoort. Het is een standvogel in een groot deel van Europa, waar hij voornamelijk in gematigde en boreale bossen leeft. De kleine bonte specht voedt zich keverlarven, bladluizen en andere kleine ongewervelde dieren.

De Kleine bonte specht is de kleinste in zijn soort. (Geluidsfragment: alarm-roep en roffel).

De Kleine Bonte Specht is het kleinduimpje onder de spechten, niet groter dan een flinke mus. De lichaamslengte van een volwassen vogel bedraagt 14 tot 16 centimeter en de vleugelspanwijdte 25 tot 27 centimeter. Heeft zijn grotere broer, de grote bonte specht, een voorkeur voor flinke (dode) bomen en takken, de kleine bonte specht geeft meer de voorkeur aan kleinere dode takken en twijgen vlak bij de grond. Heeft een voorkeur voor natte gebieden maar is ook te vinden in boomgaarden en een parkachtige omgeving.
Onopvallend vogeltje dat je maar zelden te zien krijgt. Slechts zijn zang - een valkachtig 'kikiki'- verraadt hem. Verder onderscheidt de kleine bonte specht zich van zijn grotere broer door het ontbreken van de witte schoudervlekken en heeft het mannetje de rode vlek voor op het hoofd zitten in plaats van achter in de nek.

De snavel en poten zijn grijs gekleurd en de iris kastanjebruin. Het verenkleed is aan de bovenzijde overwegend zwart en aan de onderzijde wit met vage donkere streepjes. De vleugels zijn aan de bovenzijde duidelijk gebandeerd met brede, witte banen. De zwarte onderrug heeft smallere witte banen. Ook de staart is wit gebandeerd. Net als de meeste spechten heeft de kleine bonte specht staartpennen met stugge veerschachten, die extra ondersteuning bieden tijdens het klimmen. De kop is overwegend wit op de zijkanten en de keel. Vanaf de snavel loopt een zwarte baardstreep door tot halverwege de nek. Het voorhoofd is wit gekleurd, vaak met een gele tint.

De kleine bonte specht is duidelijk seksueel dimorf wat betreft de koptekening. Alleen het mannetje heeft een rode kruin, aan de zijkanten gebiesd met een zwarte streep. Het vrouwtje heeft een geheel zwarte kruin en is dus geheel zwart-wit gekleurd. Het juveniele mannetje heeft een roze vlek op de voorste helft van de kroon, bij het vrouwtje is deze plek donker of grijs gevlekt.

De kleine bonte specht foerageert in vrijwel alle vegetatielagen, maar voornamelijk in de bovenste boomlagen. Dankzij zijn laag gewicht is hij in staat om aan dunne of dode takken te hangen terwijl hij naar voedsel zoekt. Wanneer de kleine bonte specht op zoek is naar houtbewonende keverlarven, slaat hij met zijn snavel stukken uit rot hout. Houtsnippers onderaan een boom is vaak een eerste indicatie voor bosbeheerders dat er keverlarven in de bovenste takken leven.

Buiten het broedseizoen voedt de kleine bonte specht zich voornamelijk met insectenlarven, die hij vooral op dunne dode takken van levende bomen zoekt. Tijdens het broedseizoen jaagt hij ook op kleine ongewervelden die op de oppervlakte van bast en bladeren leven, zoals bladluizen. Dit vormt ook het hoofdvoedsel voor de nestlingen.

Carolina eend

Vanmorgen ben ik met Wout naar de Kattesteertvijver gereden. Deze vijver ligt op grondgebied van het Provinciaal domein Prinsenpark in Retie. Bij aankomst troffen wij de Carolina eend aan. De Carolina eend is een ‘vreemde vogel’ in België en Nederland. Van oorsprong komt hij hier namelijk niet voor. Door toedoen van de mens is de eend, als sier-eend uit het noord-oostelijk deel van de Verenigde Staten van Amerika naar hier gehaald.

De kleurrijke Carolina eend komt uit North en South Carolina.

De kleurrijke Carolina eend is een naast familielid van de eveneens kleurige mandarijneend. Het verenkleed van de woerd is prachtig gekleurd, terwijl het vrouwtje bruingrijs is met witomrande ogen. De lichaamslengte bedraagt ongeveer 45 cm. De zwarte kop heeft een metaalglans. Vanaf de snavelwortel tot aan het einde van de sierlijk neerhangende kuif bevindt zich een witte streep. Aan de kuifbasis loopt aan de onderzijde nog zo'n smalle, witte band. De keel is wit. Bij het begin van de kastanjebruine borst bevindt zich een vlek en aan de onderzijde van deze borstkleur bevinden zich witte puntjes. De onderzijde wordt van de borst gescheiden door een zwarte streep. Het onderlichaam zelf heeft een witte kleur. De flanken zijn lichtbruin met zwarte streepjes. De onderstaartdekveren hebben een rode kleur. De vleugels en bovenzijde hebben een zwarte kleur met bruine veerzomen. Snavel en poten zijn helderrood.


Het is een veel gehouden sierwatervogel die in het verleden weleens is ontsnapt. In de Benelux is de carolina-eend daarom een exoot die men weleens in de natuur kan tegenkomen. Deze kleurrijke verschijning komt voor op rustige poelen en rivieren van oostelijk Noord-Amerika. 's Winters trekt hij naar het zuidelijk deel daarvan. Deze eend is vaak hoog in bomen aan te treffen en nestelt vaak in verlaten spechtenholen of in nestkasten hoog boven de grond. De vogel is tamelijk wintervast.


Een legsel bestaat uit 7 tot 10 lichtbruine eieren, die worden afgezet in een boomhol bij het water. Ze worden uitgebroed in ongeveer 30 dagen.

Muskuseend

De Muskuseend of Barbarieeend (Cairina moschata) is een eendensoort die oorspronkelijk uit Midden- en Zuid-Amerika komt, uit een gebied dat zich uitstrekt van Mexico tot Peru. Al in Zuid-Amerika werd de wilde muskuseend gedomesticeerd en bij huis gefokt voor het vlees. In de 16e eeuw werden muskuseenden naar Europa gebracht door Spaanse ontdekkingsreizigers. Deze gedomesticeerde muskuseenden worden ook tegenwoordig nog veel op (kinder)boerderijen gehouden en bij hobbyisten.

De Muskuseend is een grote eend, van 3 tot 4,5 Kgr.

Kenmerkend voor de tamme muskuseend zijn de rode wratten rond de ogen, die bij de wilde muskuseend veel minder aanwezig zijn. Het mannetje (de woerd) is tweemaal zo groot als het vrouwtje. De muskuseend is een grote vogel die in verhouding niet zwaar is, maar die wel korte poten en grote voeten heeft. Ze wegen gemiddeld tussen de 3000 en 4500 gram en bereiken een lichaamslengte van 66 tot 84 cm. Desondanks kunnen de vrouwtjes vaak voortreffelijk vliegen, terwijl de woerden er vaak meer moeite mee hebben. Gedomesticeerde muskuseenden komen in veel kleuren voor, waarvan de bonte (zwart-witte) kleur het bekendste is.


Oorspronkelijke (wilde) muskuseend
De wilde muskuseend, die in Zuid-Amerika leeft, staat onder druk. Hun leefgebied wordt steeds verder gecultiveerd, waardoor oude holle bomen verdwijnen, de voornaamste plaatsen waar ze hun nest maken. De gedomesticeerde muskuseend die ook in Zuid-Amerika veel wordt gefokt, kruist zich nogal eens met hun wilde soortgenoten. Hierdoor lijkt in gecultiveerd gebied de wilde muskuseend zeldzamer te worden. In Europese en Amerikaanse watervogelcollecties is de wilde muskuseend bijna geheel verdwenen. Economisch zijn ze niet interessant en door de siervogelliefhebber worden ze vaak erg groot gevonden. Door enkele kwekers wordt getracht de in gevangenschap levende populatie wilde muskuseenden in stand te houden. Gelukkig zijn er nog diverse paren waarmee succesvol wordt gefokt, allen (in)direct afkomstig uit hun oorspronkelijke leefgebied in Mexico en Brazilië.

zaterdag 27 januari 2018

Zwarte ooievaar

De zwarte ooievaar (Ciconia nigra) lijkt op de witte ooievaar, maar is bijna geheel zwart en houdt er een veel meer verborgen leefwijze op na. De zwarte ooievaar is een grote vogel (90 tot 105 cm lang) met rode poten en snavel. Hij verschilt van de gewone, witte ooievaar doordat hij een geheel zwarte kop en vrijwel geheel donkere vleugels heeft. De spanwijdte is 173 tot 205 cm. De vogel is gemiddeld iets kleiner dan de witte ooievaar.

De Zwarte ooievaar tijdens de vogeltrek.

Het broedgebied strekt zich uit van Denemarken dwars door Europa en Midden-Azië tot aan de Grote Oceaan tussen de breedtegraad van 60° en het steppegebied. De vogel is in deze zone echter een schaarse voorkomende broedvogel. Daarnaast zijn er geïsoleerd voorkomende populaties in Turkije, de Kaukasus, Afghanistan en Korea en verder in zuidelijk Afrika. Anders dan zijn verwant de witte ooievaar, bestaat het leefgebied van de zwarte ooievaar uit bos met open plekken. De zwarte ooievaar leeft onopvallend in dicht, gemengd bos langs stromend water of in de buurt van poelen en plassen met dichte begroeiing, vaak in heuvelachtig gebied.

Zwarte ooievaars zijn trekvogels die grote afstanden kunnen afleggen. In Zuid-Afrika worden zij vaak tezamen met de wat kleinere, ook grotendeels zwarte Abdims ooievaar aangetroffen. n Noord- en Midden-Europa komt is het een regelmatig voorkomende broedvogel, vooral oostelijk van de lengtegraad van 11 tot 13°. Westelijk daarvan is de vogel veel schaarser, behalve de populatie op het Iberisch schiereiland (die standvogel is) en op sommige plaatsen in de Belgische Ardennen en in Frankrijk.

In Noord- en Midden-Europa komt is het een regelmatig voorkomende broedvogel, vooral oostelijk van de lengtegraad van 11 tot 13°. Westelijk daarvan is de vogel veel schaarser, behalve de populatie op het Iberisch schiereiland (die standvogel is) en op sommige plaatsen in de Belgische Ardennen en in Frankrijk.

Indische gans

De Indische gans (Anser indicus) is een gans die zijn oorsprong kent in Centraal-Azië en in Europa leven als verwilderde populaties, sinds exemplaren uit gevangenschap zijn ontsnapt. Het eerste gedocumenteerde broedgeval in het wild in Nederland vond plaats in 1977. Daarna gebeurde er weinig tot in 1986. Tussen 1986 en 1999 steeg het aantal broedparen tot 60 - 80 paar. Het gebied met de meeste broedende vogels ligt langs de Lek (rivier) tussen Hagestein en Culemborg. In de winter komen zij in een veel groter gebied binnen Nederland voor, mogelijk aangevuld met verwilderde Indische ganzen uit andere Europese landen.

De Indische gans is een exoot die in de wintermaanden regelmatig te zien kan zijn bij vennen en plassen.

De gans is 68 tot 78 cm lang, dat is zo groot als een toendrarietgans, maar deze gans oogt niet grauwbruin, maar zeer lichtgrijs en lijkt in vlucht zelfs grotendeels wit. Van dichtbij is te zien dat de gans een zwarte hals heeft (alleen van achter) en een donkere streep die tot halverwege de kruin loopt, met twee dwarsstrepen, waarvan de bovenste loopt tot aan het oog. Poten en snavel zijn geel en de snavel is relatief klein.

Deze gans is een van 's werelds hoogst vliegende vogels. De hoogst waargenomen vliegende gans, vloog op 7290 m hoogte. Bij een wetenschappelijke test van de Britse universiteit van Bangor, waarbij op 91 Indische ganzen een gps was bevestigd, bleek dat de meesten onder de 5500m hoogte blijven.

Omdat dit dier zo hoog over de Himalaya vliegt, heeft het een aantal bijzondere aanpassingen aan de lage luchtdruk en de koude op grote hoogte. Daardoor heeft de Indische gans een iets groter vleugeloppervlak dan andere ganzen van hetzelfde gewicht. Verder is aangetoond dat zij bij lage zuurstofgehaltes, efficiënter zuurstof kunnen opnemen. Het hemoglobine van hun bloed heeft een hogere zuurstofaffiniteit dan die van de andere ganzen. Verder zijn ze in staat om het warmteverlies te beperken.