donderdag 19 januari 2017

Boomkruiper

Boomkruipers zijn bruingevlekt van boven en wittig van onderen. Hun spitse snavel is omlaag gebogen waarmee insecten uit spleten in boombast worden gepeuterd. Boomkruipers klimmen spiraalsgewijs langs een boomstam omhoog, daarbij de bast afzoekend naar insecten. Een boomklever gaat ook naar beneden op de boomstam. Bij strenge koude kruipen boomkruipers bij elkaar; uit bal van veren kunnen dan soms tien of meer staartjes steken.


De Boomkruiper is te herkennen aan z'n bruin gevlekte verenkleed met roomwitte onderzijde. Spitse, omlaag gebogen snavel. Korte poten met lange tenen, lange teennagels voor een goede grip op boomstammen. Met zijn staart leunt hij tegen de boom aan bij het omhoog klimmen. Lijkt verwarrend veel op de zeldzamere taigaboomkruiper (geen broedvogel) en kortsnavelboomkruiper, maar die hebben een opvallender wenkbrauwstreep, zijn witter van onderen en zingen anders.

De broedperiode is van april tot juni. Hebben meestal 2 legsels van 5-7 eieren. Broedduur 17-18 dagen. Uitgevlogen jongen worden zo'n 1 tot 3 weken gevoerd door de ouders. Het nest wordt gemaakt tussen losse stukken schors of nauwe boomholten, ook broeden ze in speciale boomkruipernestkasten.

Boomkruipers zijn te vinden waar bomen zijn: bossen, parken en tuinen. De hoogste dichtheden komen voor op de zandgronden. De boomkruiper stelt geen hoge eisen aan een broedplaats; maakt nesten achter loszittende boombast, oude nestkastjes, tussen klimopbegroeiing op bomen, muren of schuttingen en op tal van andere plekken.

Ze voeden zich met insecten, insectenlarven en andere kleine, ongewervelde dieren (spinnen). Die worden tussen de schors vandaan gepeuterd terwijl de boomkruiper veelal spiraalgewijs omhoog klimt. Op enige hoogte aangekomen vliegt hij naar een naburige boom, om daar weer aan de voet met klauteren te beginnen. Ondertussen gebruikt de boomkruiper de stugge staartveren als steuntje waardoor deze vaak sterk gesleten punten blijken te hebben.

Nederlandse boomkruipers zijn standvogels, ze blijven in hun broedgebied. Er zijn geen doortrekkers.